woensdag 7 januari 2009

Vlietland Testcase: Verticale fusies

De verticale relatie tussen zorgverzekeraar en Vlietland kreeg politiek de meeste - afwijzende - aandacht. Dat is wellicht wat snel:
  • DSW is een erg regionaal opererende zorgverzekeraar, kans op landelijke concurrentievervalsing zie ik niet, terwijl tegelijk voor hen dit ziekenhuis cruciaal is in het aanbod naar verzekerden;
  • het ziekenhuis is anders op sterven na dood, gaat de overheid hier dan geld in steken?
  • met protocollen moet de professionele autonomie te beschermen zijn, temeer daar personeel participeert in de CV.

In een recente nota heeft het CPB beredeneerd dat dergelijke fusies rond kleinere ziekenhuizen niet zo'n probleem zijn, omdat er voor patienten en verwijzers dan nog genoeg keuze overblijft. Het grootste probleem is wel dat zorgverzekeraar en personeel nu een gelijk belang krijgen om de verwijsstromen in de regio te richten naar dit ziekenhuis. Vanuit de zorgverzekeraar kan daarin zeker verkeerde dwang worden uitgeoefend. Maar dat kan nu ook al zo zijn, ook nu heeft DSW al een belang om het ziekenhuis open te houden.

Al in mijn lezing begin december voor Avicenna over 'de staat van zorg' heb ik gezegd dat deze verticale fusies het onderwerp van 2009 zouden worden. In ons recente rapport over de 1e lijnszorg bepleiten we deze mogelijkheid, onder hele strenge voorwaarden, wel. De 1e lijnszorg heeft behoefte aan meer en grootschaliger ondernemerschap. De zorgverzekeraar krijgt onvoldoende innovatie en samenhang van de grond in dat versnipperde en monodisciplinair ingerichte veld via alleen contractering van individuele beroepsbeoefenaren. Ik denk dat de marktwerking aantoont waar in ons curatieve zorgstelsel de zwakste plek zit, namelijk bij de hybride positie van de medische professionals. Dat geldt voor de ziekenhuizen en voor de 1e lijnszorg. Enerzijds zijn ze juridisch zelfstandig ondernemer, anderzijds is het een - terecht- zeer streng gereguleerd veld waarin diezelfde professional ultiem erg veel zekerheden heeft en concurrentie kunstmatig laag wordt gehouden. Dat maakt hun positie in zorgorganisaties erg ambtelijk in zijn opstelling (de zekerheden die ze hebben wegen niet op tegen de onzekere opbrengsten van meer ondernemen). Per saldo zetten beroepsbeoefenaren nu liever in op meer beschermende regelgeving van de overheid dan op hun eigen kansen in marktwerking.

De Vlietland Case verdient kortom echt nadere bestudering. Tevens zou de politiek de knoop rond verticale fusies eens beleidsmatiger en systematischer moeten doorhakken, maar daarbij de positie van de professionals als co-ondernemer uitdrukkelijk moeten betrekken.