woensdag 19 maart 2008

Lui, Links en Lak aan de burger: karikatuur van ambtenaren

Eind 2007 verscheen een boekje met bovenstaande titel van enige redacteuren van Binnenlands Bestuur bij Kluwer. Ze verzamelden hun texten en voorbeelden door interviews. Met mij ging het over 'Alleen kneusjes werken bij de overheid'. In het verslag van dat gesprek doe ik de volgende uitspraken: -voor de 'front line' ambtenaren, de voetsoldaten van de ambtelijke macht, zoals politieagenten, leraren, inspecteurs, gaat dit zeker niet op. Velen zijn zeer vakbekwaam en gedreven, velen zouden heel goed in een commerciƫle setting kunnen werken;(en, zou ik er nu aan toevoegen: als we ze niet beter gaan betalen, beter nog dan managers en papierschuivers dan doen ze dat ook nog); -voor de beleidsmedewerkers heb ik een wat cynisch compliment: 'De hele dag achter een loket zitten en "nee" schudden of beleidsnotities schrijven waarmee niets gebeurt, dat kan niet iedereen'; -voor de managers en bestuurders is het het moeilijkst een vergelijking te maken, er stappen er weinig over tussen beide werelden, jammer, maar een cultureel feit in Nederland Onder het motto: 'Sommigen van mijn beste vrienden zijn ambtenaar" is het een leuk boekje om cadeau te doen. Het steekt ze vast een hart onder de riem, al kunnen ze ook schrikken van de grote hoeveelheid vooroordelen over ambtenaren die er toch nog zijn.

Wat te leren van de kracht van het CDA?

Op 19 januari verscheen in FD een goede analyse van de sterke punten van het CDA door Martin Visser. De kop was: 'CDA'ers zijn saaie pieten en de kiezers vinden dat geweldig'. Als uitvinder van het concept 'maatschappelijke onderneming' heb ik heel veel met het herbronnen van het CDA en het werk van het Wi onder leiding van Ab KLink te maken gehad. Tegelijk ben ik in de periode 2001-2005, de meest hectische periode in de Nederlandse politiek ooit, lid geweest van het partijbestuur van de PvdA en voorzitter van een partijcommissie over de gezondheidszorg die op heel veel plaatsen in discussie is gegaan met leden en afdelingen. Ik ken dus beide partijen erg goed. Belangrijke elementen die Visser noemt, zijn: een werkelijk fundamentele bezinning in de jaren van de oppositie, het voortdurend, formeel en informeel, linken van personen aan een politieke agenda (bijvoorbeeld directeur wetenschappelijk bureau zit qq in fractie Eerste Kamer), voldoende loyaliteit en gehoorzaamheid om ruzies intern te willen beslechten, een goed besef van de coalitiepolitiek waardoor standpunten genuanceerder worden gebracht, maar ook de draai gemakkelijker wordt gemaakt etc. Hoezeer ik het eens ben met deze analyse van de sterke punten van het CDA is toch voor mij de meer politieke vraag: 'Kan je dat copieren?', 'Waarheen moet de PvdA veranderen om de volgende keer de slag beter aan te kunnen?' Al tegenover Wim Kok en Ad Melkert heb ik beweerd dat de stijl en cultuur van een partij electoraal net zo belangrijk zijn geworden als het programma. Dat partijvernieuwing dus strategische noodzaak is en niet het speeltje van amateurs in een partij tegenover de professionals in Den Haag. Het is mij nooit goed gelukt de juiste aansluiting te vinden tussen dit soort tips uit de praktijk van het CDA waarmee de PvdA verder kan (buiten het krijgen van een veel opener, sterker en proactiever wetenschappelijk bureau dan de afgelopen jaren; de nieuwe leiding gaat daar naar verwachting toe leiden), uiteraard zonder de eigen sterke punten kwijt te raken. Een ding is me wel duidelijk: in campagne voeren is de PvdA (lees: de combinatie van partijbureau en afdelingen) de afgelopen jaren veel beter geworden, mede door goed te kijken naar Leefbaar en SP. In politieke strategie en personeelsbeleid zou de PvdA veel kunnen leren van het CDA, maar dat raakt natuurlijk veel meer aan de eigen cultuur en positie van top en kader van de partij, dus is veel moeizamer te implementeren.

Spankracht in de Publieke sector

Op 18 januari 2008 hield ik een introductie op mijn nieuwe boek (dat toen nog moest verschijnen) (zie Lemma.nl) op een invitational conference van het adviesbureau Spankracht te Borger. Dit op verzoek van mijn vriend en oude partijbestuurscollega Hans Agterberg. Het was een prettige, overzichtelijke setting, met veel relaties van het bureau uit het Noorden van het land. Er ontstond een enerverend debat, vooral aan de hand van de volgende stellingen die ik inbracht (en ten dele in het manifest van Public SPACE te vinden zijn): -we hebben in de Nederlandse publieke sector grote problemen (files, jeugdzorg, oude wijken, milieuoverlast bijvoorbeeld rond Schiphol), maar we pakken ze op een verkokerde, kleinmakende manier aan, omdat het openbaar bestuur niet anders kan; problemen worden daardoor allereerst jarenlang gebagatelliseerd; -termen als 'allure' en 'ambitie' zouden voor de publieke zaak veel meer moeten vallen, we zitten in een catenaccio (het verdedigende en bange kluitjesvoetbal dat Italie een tijdlang liet zien) cultuur; -de optie van samenwerking tussen publieke partijen en private partijen (de kern van mijn boek) wordt veel te weinig verkend, Nederland is daar groot mee geworden. We hebben ons door het theoretische marktdenken van de EU die kracht laten afpakken. In de discussie gingen we nog stevig in op de positionering van woningcorporaties en de aanpak van de WMO, waarvan veel vertegenwoordigers in de zaal zaten.